doordrijven

Dutch

Etymology

From door + drijven.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdoːrdrɛi̯və(n)/
  • (file)

Verb

doordrijven

  1. (transitive) to push through, to carry through (against resistance)

Inflection

Inflection of doordrijven (strong class 1, separable)
infinitive doordrijven
past singular dreef door
past participle doorgedreven
infinitive doordrijven
gerund doordrijven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular drijf doordreef doordoordrijfdoordreef
2nd person sing. (jij) drijft doordreef doordoordrijftdoordreef
2nd person sing. (u) drijft doordreef doordoordrijftdoordreef
2nd person sing. (gij) drijft doordreeft doordoordrijftdoordreeft
3rd person singular drijft doordreef doordoordrijftdoordreef
plural drijven doordreven doordoordrijvendoordreven
subjunctive sing.1 drijve doordreve doordoordrijvedoordreve
subjunctive plur.1 drijven doordreven doordoordrijvendoordreven
imperative sing. drijf door
imperative plur.1 drijft door
participles doordrijvenddoorgedreven
1) Archaic.

References

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.