getuigen

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /ɣəˈtœy̯ɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ge‧tui‧gen
  • Rhymes: -œy̯ɣən

Etymology 1

From Middle Dutch getugen, from Old Dutch *gitiugon. Equivalent to getuige + -en.

Verb

getuigen

  1. (intransitive) to testify, bear witness, give testimony, especially in court
    Getuigen van Jehova kloppen overal aan om te getuigen van Gods woord.
    Jehova's Witnesses knock on every door to bear witness of God's Word.
  2. (transitive) to prove, make apparent
Inflection
Inflection of getuigen (weak, prefixed)
infinitive getuigen
past singular getuigde
past participle getuigd
infinitive getuigen
gerund getuigen n
present tense past tense
1st person singular getuiggetuigde
2nd person sing. (jij) getuigtgetuigde
2nd person sing. (u) getuigtgetuigde
2nd person sing. (gij) getuigtgetuigde
3rd person singular getuigtgetuigde
plural getuigengetuigden
subjunctive sing.1 getuigegetuigde
subjunctive plur.1 getuigengetuigden
imperative sing. getuig
imperative plur.1 getuigt
participles getuigendgetuigd
1) Archaic.
Synonyms

(testify):

(make apparent):

Derived terms
Descendants

Etymology 2

See the etymology of the main entry.

Noun

getuigen

  1. Plural form of getuige
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.