toepassen

Dutch

Etymology

toe + passen

Pronunciation

  • (file)

Verb

toepassen

  1. to apply, implement

Inflection

Inflection of toepassen (weak, separable)
infinitive toepassen
past singular paste toe
past participle toegepast
infinitive toepassen
gerund toepassen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular pas toepaste toetoepastoepaste
2nd person sing. (jij) past toepaste toetoepasttoepaste
2nd person sing. (u) past toepaste toetoepasttoepaste
2nd person sing. (gij) past toepaste toetoepasttoepaste
3rd person singular past toepaste toetoepasttoepaste
plural passen toepasten toetoepassentoepasten
subjunctive sing.1 passe toepaste toetoepassetoepaste
subjunctive plur.1 passen toepasten toetoepassentoepasten
imperative sing. pas toe
imperative plur.1 past toe
participles toepassendtoegepast
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.