uithouwen

Dutch

Etymology

From uit + houwen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈœy̯tˌɦɑu̯wə(n)/
  • (file)

Verb

uithouwen

  1. to hew out

Inflection

Inflection of uithouwen (strong class 7, separable)
infinitive uithouwen
past singular hieuw uit
past participle uitgehouwen
infinitive uithouwen
gerund uithouwen n|- class="vsHide" style="background: #E6E6FF;" main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular houw uithieuw uituithouwuithieuw
2nd person sing. (jij) houwt uithieuw uituithouwtuithieuw
2nd person sing. (u) houwt uithieuw uituithouwtuithieuw
2nd person sing. (gij) houwt uithieuwt uituithouwtuithieuwt
3rd person singular houwt uithieuw uituithouwtuithieuw
plural houwen uithieuwen uituithouwenuithieuwen
subjunctive sing.1 houwe uithieuwe uituithouweuithieuwe
subjunctive plur.1 houwen uithieuwen uituithouwenuithieuwen
imperative sing. houw uit
imperative plur.1 houwt uit
participles uithouwenduitgehouwen
1) Archaic.
Inflection of uithouwen (weak with strong past participle, separable)
infinitive uithouwen
past singular houwde uit
past participle uitgehouwen
infinitive uithouwen
gerund uithouwen n|- class="vsHide" style="background: #E6E6FF;" main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular houw uithouwde uituithouwuithouwde
2nd person sing. (jij) houwt uithouwde uituithouwtuithouwde
2nd person sing. (u) houwt uithouwde uituithouwtuithouwde
2nd person sing. (gij) houwt uithouwde uituithouwtuithouwde
3rd person singular houwt uithouwde uituithouwtuithouwde
plural houwen uithouwden uituithouwenuithouwden
subjunctive sing.1 houwe uithouwde uituithouweuithouwde
subjunctive plur.1 houwen uithouwden uituithouwenuithouwden
imperative sing. houw uit
imperative plur.1 houwt uit
participles uithouwenduitgehouwen
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.