uitvinden

Dutch

Etymology

From uit + vinden

Pronunciation

  • (file)

Verb

uitvinden

  1. to invent
  2. to find out

Inflection

Inflection of uitvinden (strong class 3, separable)
infinitive uitvinden
past singular vond uit
past participle uitgevonden
infinitive uitvinden
gerund uitvinden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vind uitvond uituitvinduitvond
2nd person sing. (jij) vindt uitvond uituitvindtuitvond
2nd person sing. (u) vindt uitvond uituitvindtuitvond
2nd person sing. (gij) vindt uitvondt uituitvindtuitvondt
3rd person singular vindt uitvond uituitvindtuitvond
plural vinden uitvonden uituitvindenuitvonden
subjunctive sing.1 vinde uitvonde uituitvindeuitvonde
subjunctive plur.1 vinden uitvonden uituitvindenuitvonden
imperative sing. vind uit
imperative plur.1 vindt uit
participles uitvindenduitgevonden
1) Archaic.

Derived terms

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.