vervoegen

Dutch

Etymology

From ver- + voegen.

Pronunciation

  • (file)
  • Rhymes: -uɣən

Verb

vervoegen

  1. to conjugate
  2. (proscribed) to join

Usage notes

Some speakers use this verb to mean "to join". Many speakers and language organisations consider this usage nonstandard and advise speakers to use, among other things, "zich (ver)voegen bij" or "zich aansluiten bij" instead.[1][2]

Inflection

Inflection of vervoegen (weak, prefixed)
infinitive vervoegen
past singular vervoegde
past participle vervoegd
infinitive vervoegen
gerund vervoegen n
present tense past tense
1st person singular vervoegvervoegde
2nd person sing. (jij) vervoegtvervoegde
2nd person sing. (u) vervoegtvervoegde
2nd person sing. (gij) vervoegtvervoegde
3rd person singular vervoegtvervoegde
plural vervoegenvervoegden
subjunctive sing.1 vervoegevervoegde
subjunctive plur.1 vervoegenvervoegden
imperative sing. vervoeg
imperative plur.1 vervoegt
participles vervoegendvervoegd
1) Archaic.

Derived terms

References

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.