voldoen

Dutch

Etymology 1

From vol- + doen.

Verb

voldoen

  1. to satisfy, to meet
  2. to suffice
Inflection
Inflection of voldoen (strong class non-standard, irregular, prefixed)
infinitive voldoen
past singular voldeed
past participle voldaan
infinitive voldoen
gerund voldoen n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular voldoevoldeed
2nd person sing. (jij) voldoetvoldeed
2nd person sing. (u) voldoetvoldeed
2nd person sing. (gij) voldoetvoldeedt
3rd person singular voldoetvoldeed
plural voldoenvoldeden
subjunctive sing.1 voldoevoldede
subjunctive plur.1 voldoenvoldeden
imperative sing. voldoe
imperative plur.1 voldoet
participles voldoendvoldaan
1) Archaic.

Etymology 2

From vol + doen.

Verb

voldoen

  1. to fill up, to make full
Inflection
Inflection of voldoen (strong class non-standard, irregular, separable)
infinitive voldoen
past singular deed vol
past participle volgedaan
infinitive voldoen
gerund voldoen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular doe voldeed volvoldoevoldeed
2nd person sing. (jij) doet voldeed volvoldoetvoldeed
2nd person sing. (u) doet voldeed volvoldoetvoldeed
2nd person sing. (gij) doet voldeedt volvoldoetvoldeedt
3rd person singular doet voldeed volvoldoetvoldeed
plural doen voldeden volvoldoenvoldeden
subjunctive sing.1 doe voldede volvoldoevoldede
subjunctive plur.1 doen voldeden volvoldoenvoldeden
imperative sing. doe vol
imperative plur.1 doet vol
participles voldoendvolgedaan
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.