weghalen

Dutch

Etymology

weg (away) + halen (take)

Pronunciation

  • (file)

Verb

weghalen

  1. to take away, remove

Inflection

Inflection of weghalen (weak, separable)
infinitive weghalen
past singular haalde weg
past participle weggehaald
infinitive weghalen
gerund weghalen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular haal weghaalde wegweghaalweghaalde
2nd person sing. (jij) haalt weghaalde wegweghaaltweghaalde
2nd person sing. (u) haalt weghaalde wegweghaaltweghaalde
2nd person sing. (gij) haalt weghaalde wegweghaaltweghaalde
3rd person singular haalt weghaalde wegweghaaltweghaalde
plural halen weghaalden wegweghalenweghaalden
subjunctive sing.1 hale weghaalde wegweghaleweghaalde
subjunctive plur.1 halen weghaalden wegweghalenweghaalden
imperative sing. haal weg
imperative plur.1 haalt weg
participles weghalendweggehaald
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.