aanrijden

Néerlandais

Étymologie

Composé de la particule séparable aan et du verbe rijdenrouler »).

Verbe

Présent Prétérit
ik rij aan reed aan
jij rijdt aan
hij, zij, het rijdt aan
wij rijden aan reden aan
jullie rijden aan
zij rijden aan
u rijdt aan reed aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben rijden aand aangereden

aanrijden \Prononciation ?\

  1. (Transitif) Heurter, accrocher.
  2. (Intransitif) Rouler (vers), aller (vers).

Synonymes

heurter

Antonymes

rouler

  • wegrijden

Dérivés

  • aanrijding
  • aanrijdster
  • aanrijdtijd
  • aanrijroute
  • aanrijtijd

Vocabulaire apparenté par le sens

heurter

rouler

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,4 % des Flamands,
  • 98,6 % des Néerlandais.

Prononciation

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.