bijleggen

Néerlandais

Étymologie

Composé de l´adverbe “bij” et du verbe “leggen”.

Verbe

bijleggen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik leg bij legde bij
jij legt bij
hij, zij, het legt bij
wij leggen bij legden bij
jullie leggen bij
zij leggen bij
u legt bij legde bij
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben leggen bijd bijgelegd
  1. Aplanir, régler.
    • het bijleggen : se réconcilier.
    • (Substantivement) het bijleggen van een geschil : le règlement d’un différend.
  2. Ajouter.
  3. Payer de sa poche.

Synonymes


Prononciation

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.