doorzien

Néerlandais

Étymologie

Composé de “door” et “zien”.

Verbe 1

doorzien transitif

Présent Prétérit
ik doorzie doorzag
jij doorziet
hij, zij, het doorziet
wij doorzien doorzagen
jullie doorzien
zij doorzien
u doorziet doorzag
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben doorziend doorzien
  1. Pénétrer, percevoir, deviner.

Synonymes

percevoir
  • doorhebben

Vocabulaire apparenté par le sens

percevoir

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation

Verbe 2

doorzien transitif

Présent Prétérit
ik zie door zag door
jij ziet door
hij, zij, het ziet door
wij zien door zagen door
jullie zien door
zij zien door
u ziet door zag door
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben zien doord doorgezien
  1. Parcourir, feuilleter .

Synonymes

feuilleter

Vocabulaire apparenté par le sens

feuilleter

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.