huid
Néerlandais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | huid | huiden |
Diminutif | huidje | huidjes |
huid \Prononciation ?\ féminin/masculin
Dérivés
- aalshuid
- babyhuid
- berenhuid
- bruine huid
- buitenhuid
- dierenhuid
- dikhuid
- gelaatshuid
- gezichtshuid
- heelhuids
- hoofdhuid
- huidaandoening
- huidademhaling
- huidarts
- huidcel
- huidcrème
- huideffect
- huidinfectie
- huidkanker
- huidkleur
- huidkleurig
- huidlijm
- huidmondje
- huidoedeem
- huidontsteking
- huidplaat
- huidplooi
- huidschilfer
- huidskleur
- huidsmeer
- huidspecialist
- huidstrak
- huidtransplantatie
- huiduitslag
- huidvraat
- huidziekte
- lederhuid
- leerhuid
- leeuwenhuid
- olifantenhuid
- olifantshuid
- onderhuid
- onderhuids
- opperhuid
- oxidehuid
- perzikhuid
- rendierhuid
- robbenhuid
- roodhuid
- scheepshuid
- schubhuid
- sinaasappelhuid
- stekelhuidig
- verfhuid
- vishuid
- vleugelhuid
- vlieghuid
- voorhuid
- vossenhuid
- zaadhuid
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.