terugvinden

Dutch

Etymology

terug + vinden

Pronunciation

  • (file)

Verb

terugvinden

  1. to retrieve

Inflection

Inflection of terugvinden (strong class 3, separable)
infinitive terugvinden
past singular vond terug
past participle teruggevonden
infinitive terugvinden
gerund terugvinden n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vind terugvond terugterugvindterugvond
2nd person sing. (jij) vindt terugvond terugterugvindtterugvond
2nd person sing. (u) vindt terugvond terugterugvindtterugvond
2nd person sing. (gij) vindt terugvondt terugterugvindtterugvondt
3rd person singular vindt terugvond terugterugvindtterugvond
plural vinden terugvonden terugterugvindenterugvonden
subjunctive sing.1 vinde terugvonde terugterugvindeterugvonde
subjunctive plur.1 vinden terugvonden terugterugvindenterugvonden
imperative sing. vind terug
imperative plur.1 vindt terug
participles terugvindendteruggevonden
1) Archaic.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.