trut
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /trʏt/
Audio (file) - Hyphenation: trut
- Rhymes: -ʏt
Noun
trut f (plural trutten, diminutive trutje n)
- (vulgar, derogatory) bitch (pejorative term for a woman)
- (derogatory) boring, narrow-minded or slow person
- (vulgar, chiefly Southern or literary) pussy, cunt (vulva or vagina). [from 20th c.]
- 2011, Antoon Vrints, Het theater van de straat. Publiek geweld in Antwerpen tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw, Amsterdam University Press, →ISBN, page 245.
- Dokwerker Jan C. voelde zich geprovoceerd door de opmerking van herbergierster Joanna M. dat ze tevreden was hem samen met zijn vriendin werkvrouw Anna W. te zien. Jan C. die blijkbaar al zijn vermoedens had over de lesbische contacten van zijn vriendin, antwoordde: ‘Zijt gij mijn wijf haar truttenlakker, gij geeft export voor al hetgeen er binnen is en honderd frank er boven over, of gij moogt mijn wijf haar trut niet meer uitlakken.’
- (please add an English translation of this quote)
- 2011, Antoon Vrints, Het theater van de straat. Publiek geweld in Antwerpen tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw, Amsterdam University Press, →ISBN, page 245.
Polish
Pronunciation
- IPA(key): /trut/
Declension
Declension
Synonyms
- (poison): trucizna
Further reading
- trut in Polish dictionaries at PWN
Swedish
Etymology
From Old Swedish thrutin, from Old Norse þrútna. Cognate with English throat (from Old English þrote).
Pronunciation
- Rhymes: -ʉːt
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.