bijschuiven

Néerlandais

Étymologie

Composé de l´adverbe bij et du verbe schuiven.

Verbe

Présent Prétérit
ik schuif bij schoof bij
jij schuift bij
hij, zij, het schuift bij
wij schuiven bij schoven bij
jullie schuiven bij
zij schuiven bij
u schuift bij schoof bij
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben/zijn schuiven bijd bijgeschoven

bijschuiven \bɛj.sχʌj.və:\ transitif ou intransitif

  1. Serrer, rapprocher.
  2. (Intransitif) S’attabler.

Synonymes

rapprocher
s'attabler

Prononciation

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.