boeken
Néerlandais
Verbe
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | boek | boekte |
jij | boekt | |
hij, zij, het | boekt | |
wij | boeken | boekten |
jullie | boeken | |
zij | boeken | |
u | boekt | boekte |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | boekend | geboekt |
boeken \Prononciation ?\ transitif
- Consigner, enregistrer, porter en compte.
- De uitgaven boeken in het kasboek.
- Consigner les dépenses dans le livre de comptes.
- De uitgaven boeken in het kasboek.
- Réserver, retenir.
- Joop heeft de plaatsen voor het vliegtuig geboekt.
- Joop a réservé les places pour l’avion.
- Joop heeft de plaatsen voor het vliegtuig geboekt.
Dérivés
- aanboeken
- afboeken
- bijboeken
- boekerij
- boekhouden
- boeking
- boekjaar
- boekschuld
- boekstaven
- boekvorm
- boekwaarde
- boekwinst
- inboeken
- omboeken
- overboeken
- terugboeken
- uitboeken
- verboeken
Vocabulaire apparenté par le sens
consigner
- administratie
- boekhouding
- crediteur
- debiteur
réserver
- tafel (au restaurant)
- toegangskaart
- passage
- reis
- bestellen
- reserveren
Forme de nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | boek | boeken |
Diminutif | boekje | boekjes |
boeken \Prononciation ?\
- Pluriel de boek.
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « boeken [Prononciation ?] »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.