doorbijten

Néerlandais

Étymologie

Composé de “door” et “bijten”.

Verbe

Présent Prétérit
ik bijt door beet door
jij bijt door
hij, zij, het bijt door
wij bijten door beten door
jullie bijten door
zij bijten door
u bijt door beet door
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben/zijn bijten doord doorgebeten

doorbijten transitif ou intransitif

  1. Mordre, ronger.
  2. (Intransitif) Mordre, corroder, persévérer.
    • zich ergens doorbijten
      perséverer dans quelque chose
  3. Continuer à mordre.
    • blijven doorbijten
      ne pas se laisser décourager.

Synonymes

mordre

  • stukbijten

persévérer

Vocabulaire apparenté par le sens

mordre

  • doodbijten
  • gebit
  • snijtand
  • vechthond

corroder

persévérer

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.