een
Afrikaans
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Prononciation
- Afrique du Sud (Johannesbourg) : écouter « een [Prononciation ?] »
Anagrammes
Brabançon
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Références
- Mathilde Jansen, Nicoline van der Sijs, Fieke van der Gucht, Johan De Caluwe, Atlas van de Nederlandse Taal, Lannoo, 2017, p. 141
Flamand oriental
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Variantes
Références
- Mathilde Jansen, Nicoline van der Sijs, Fieke van der Gucht, Johan De Caluwe, Atlas van de Nederlandse Taal, Lannoo, 2017, p. 134
Luxembourgeois
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Forme d’adjectif numéral
een \Prononciation ?\ masculin/neutre
- Masculin et neutre de eent.
- Si huet nëmmen een Amant.
- Elle n’a qu’un amant.
- Fënnef Komma een Euro
- Cinq virgule un (5,1) euros
- Si huet nëmmen een Amant.
Notes
- La forme de ce mot avec n final est utilisée lorsque le mot qui suit débute soit par une voyelle, soit par les consonnes d, h, n, t ou z (règle « de l’Eifel »), sinon « ee » est utilisé.
Néerlandais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Article indéfini
een \eːn\ singulier
Dérivés
- aaneen
- achtereen
- bijeen
- dooreen
- duiveltje-uit-een-doosje
- duveltje-in-een-doosje
- duveltje-uit-een-doosje
- een-eiig
- een-na-laatst
- een-op-een
- een-twee-drie
- een-tweetje
- eenaderig
- eenarmig
- eenassig
- eenatomig
- eenbaansweg
- eenbenig
- eenbes
- eenbeukig
- eenbloemig
- eenbroederig
- eencellig
- eendaags
- eendagsbloem
- eendagskuiken
- eendagstoerisme
- eendagstoerist
- eendagsvlieg
- eendagsvlinder
- eendagswedstrijd
- eendarm
- eendekker
- eendelig
- eendimensionaal
- eendracht
- eenduidig
- eeneiig
- eenendertig
- eenenhalf
- eenennegentig
- eenentachtig
- eenentwintig
- eenenveertig
- eenenvijftig
- eenenzestig
- eenenzeventig
- eenerkousig
- eenfase-inductiemotor
- eenfase-synchroonmotor
- eenfasig
- eengezinswoning
- eenheid
- eenhelmig
- eenhendelkraan
- eenhoevig
- eenhokkig
- eenhoofdig
- eenhoorn
- eenhuizig
- eenieder
- eenjarig
- eenjukkig
- eenkamerappartement
- eenkamerstelsel
- eenkamerwoning
- eenkennig
- eenkiemig
- eenkieuwig
- eenklauwig
- eenkleppig
- eenkleurig
- eenkolommig
- eenkoppig
- eenkristal
- eenlagig
- eenlettergrepig
- eenling
- eenlobbig
- eenlopend
- eenmaal
- eenmalig
- eenmannig
- eenmansactie
- eenmansband
- eenmansbedrijf
- eenmanscel
- eenmansfractie
- eenmansjury
- eenmansoorlog
- eenmansorkest
- eenmansruimtecapsule
- eenmanszaak
- eenmantelig
- eenmeifeest
- eenmotorig
- eennachtsijs
- eenogig
- eenoog
- eenoudergezin
- eenpansgerecht
- eenparig
- eenpartijstaat
- eenpartijstelsel
- eenpersoons
- eenpersoonsbed
- eenpersoonshuishouden
- eenpoot
- eenpoter
- eenregelig
- eenriemig
- eenrijig
- eenruiter
- eens
- eenschalig
- eensdaags
- eensdeels
- eensdenkend
- eensgegeten
- eensgezind
- eensgezinswoning
- eenslachtig
- eensluidend
- eenspillig
- eenspletig
- eensporig
- eenstaartig
- eensteensmuur
- eenstemmig
- eensterrenhotel
- eenstijlig
- eenstralig
- eentakkig
- eentalig
- eentaligheid
- eentallig
- eentandig
- eenterm
- eentienurig
- eentongig
- eentonig
- eentoppig
- eenurig
- eenvakkig
- eenverdiener
- eenvervig
- eenvingerig
- eenvoetig
- eenvormig
- eenvoud
- eenvoudig
- eenvuldig
- eenwaardig
- eenwandig
- eenwerf
- eenwieler
- eenwielig
- eenwording
- eenzaam
- eenzaat
- eenzadig
- eenzang
- eenzelfde
- eenzelvig
- eenzijdig
- eenzitter
- eerste
- elkeen
- enenmale
- enerlei
- halfeen
- iedereen
- enig
- jan-met-een-fluitje
- menigeen
- ondereen
- onenig
- opeen
- overeen
- tegeneen
- twee-onder-een-kapwoning
- uiteen
- vaneen
- verenen
- zes-en-een-half
Apparentés étymologiques
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,8 % des Flamands,
- 98,8 % des Néerlandais.
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « een [eːn] »
- (Région à préciser) : écouter « een [eːn] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « een [Prononciation ?] »
Anagrammes
Références
- Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.