geld
: Geld
Afrikaans
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Prononciation
- Afrique du Sud (Johannesbourg) : écouter « geld [Prononciation ?] »
Anglais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Verbe
Temps | Forme |
---|---|
Infinitif | to geld \Prononciation ?\ |
Présent simple, 3e pers. sing. |
gelds |
Prétérit | gelded ou gelt |
Participe passé | gelded ou gelt |
Participe présent | gelding |
voir conjugaison anglaise |
geld \Prononciation ?\
Néerlandais
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | geld | - |
Diminutif | - | - |
geld \Prononciation ?\ neutre
- Argent, monnaie
- gereed geld, baar geld, contant geld
- argent comptant
- giraal geld
- monnaie scripturale
- vals geld
- fausse monnaie
- vreemd geld
- monnaie étrangère
- vuil geld
- argent sale
- in geld waardeerbaar
- appréciable, évaluable en argent
- in geld of in natura
- en espèces ou en nature
- met geld betalen
- payer en espèces
- geld opeenhopen, opsparen
- thésauriser
- geld storten
- verser de l’argent
- te gelde maken (verkopen)
- réaliser
- er geld bij inschieten
- en être de sa poche
- geld in een zaak steken
- engager de l’argent dans une affaire
- geld vrijmaken
- libérer des fonds
- klein geld hebben
- avoir de la petite monnaie
- zijn geld terugkrijgen
- rentrer dans ses fonds
- gereed geld, baar geld, contant geld
Synonymes
Dérivés
- aanritsgeld
- aantekengeld
- abonnementsgeld
- adviesgeld
- ankergeld
- armengeld
- baakgeld
- bakengeld
- bankgeld
- bedieningsgeld
- begroetingsgeld
- belastinggeld
- berggeld
- bibbergeld
- bloedgeld
- boomgeld
- botergeld
- breekgeld
- briefgeld
- bruggeld
- buitgeld
- callgeld
- cashgeld
- collegegeld
- cursusgeld
- daggeld
- dekgeld
- derdengeldenrekening
- donorgeld
- dopgeld
- dreesgeld
- drempelgeld
- drinkgeld
- druggeld
- drugsgeld
- fiatgeld
- flitsgeld
- geldaanbod
- geldadel
- geldaristocratie
- geldauto
- geldautomaat
- geldbedrag
- geldbelegging
- geldbeugel
- geldbeurs
- geldbezorger
- geldboete
- geldbuidel
- geldcirculatie
- geldcrisis
- gelddorst
- gelddrager
- geldduivel
- geldeconomie
- geldeenheid
- geldelijk
- geldeloos
- gelden
- geldgebrek
- geldgever
- geldgod
- geldgroei
- geldhandel
- geldhandelaar
- geldhark
- geldheffing
- geldhervorming
- geldhoeveelheid
- geldhuur
- geldig
- gelding
- geldkantoor
- geldkas
- geldkast
- geldkist
- geldklopperij
- geldkoe
- geldkoers
- geldkoffer
- geldkraan
- geldla
- geldlade
- geldlast
- geldlening
- geldloper
- geldmagnaat
- geldmakelaar
- geldmakerij
- geldmandje
- geldmarkt
- geldmiddelen
- geldmunt
- geldnemer
- geldnood
- geldomloop
- geldontwaarding
- geldopname
- geldopnemer
- geldpacht
- geldpakhuis
- geldpers
- geldplaatsing
- geldpolitiek
- geldpot
- geldprijs
- geldrente
- geldruimte
- geldsanering
- geldschaal
- geldschaarste
- geldschepping
- geldschieter
- geldschuld
- geldsnoeier
- geldsom
- geldsomloop
- geldsoort
- geldspecie
- geldstandaard
- geldstapel
- geldstelsel
- geldstraf
- geldstroom
- geldstuk
- geldswaarde
- geldswaardig
- geldtas
- geldterugactie
- geldtransport
- geldtrommel
- geldverkeer
- geldverkwister
- geldverkwisting
- geldverlegenheid
- geldverlies
- geldvernietiging
- geldverspilling
- geldvordering
- geldvoorraad
- geldvraag
- geldwaarde
- geldwereld
- geldwezen
- geldwinkel
- geldwinning
- geldwisselaar
- geldwolf
- geldzaak
- geldzak
- geldzorg
- geldzucht
- geldzuivering
- gemeenschapsgeld
- getuigengeld
- gevarengeld
- gewetensgeld
- goudgeld
- griffiegeld
- haardstedengeld
- hakgeld
- halstergeld
- handelsgeld
- handgeld
- havengeld
- hoofdgeld
- huishoudgeld
- inkomgeld
- inleggeld
- inschrijfgeld
- inschrijvingsgeld
- intreegeld
- jaargeld
- kaaigeld
- kanaalgeld
- kasgeld
- kermisgeld
- kijkgeld
- kindergeld
- kleedgeld
- kleingeld
- klerengeld
- kopergeld
- koppengeld
- kostgeld
- kraamgeld
- kurkengeld
- landingsgeld
- lastgeld
- leefgeld
- leengeld
- leergeld
- leggeld
- lesgeld
- lidgeld
- liggeld
- loodsgeld
- losgeld
- maandgeld
- marktgeld
- meergeld
- meestergeld
- metaalgeld
- monopoliegeld
- muntgeld
- nieuw geld
- noodgeld
- onderhoudsgeld
- onderstandgeld
- ontwikkelingsgeld
- opgeld
- oud geld
- overheidsgeld
- pachtgeld
- papiergeld
- partijgeld
- pasgeld
- passagegeld
- plaatsgeld
- plokgeld
- plukgeld
- poedergeld
- potgeld
- presentiegeld
- prijzengeld
- protectiegeld
- recognitiegeld
- reisgeld
- remgeld
- reprogeld
- ruitergeld
- schelpengeld
- schoolgeld
- schoorsteengeld
- schrijfgeld
- schutgeld
- sleutelgeld
- sluisgeld
- sluitgeld
- smartengeld
- smeergeld
- spaargeld
- speldengeld
- sponsorgeld
- staangeld
- staartgeld
- stagegeld
- stageld
- stalgeld
- standgeld
- startgeld
- statiegeld
- steekgeld
- steigergeld
- stempelgeld
- stoelgeld
- stokgeld
- strijkgeld
- studiegeld
- tafelgeld
- teergeld
- tekengeld
- tipgeld
- tolgeld
- tonnengeld
- transportgeld
- trekgeld
- trouwgeld
- vaargeld
- vaartgeld
- vacatiegeld
- vakantiegeld
- veergeld
- vergelden
- verstaangeld
- verzekeringsgeld
- vrachtgeld
- waaggeld
- waardgeld
- wachtgeld
- weekgeld
- weergeld
- weggeld
- wisselgeld
- woekergeld
- zakgeld
- zakkengeld
- zegelgeld
- ziekengeld
- ziektegeld
- zilvergeld
- zoengeld
- zwijggeld
Proverbes et phrases toutes faites
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « geld [Prononciation ?] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « geld [Prononciation ?] »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.