kandidaat
Néerlandais
Nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | kandidaat | kandidaten |
Diminutif | — | — |
kandidaat \kɑn.di.da:t\ masculin
- Candidat.
- onze partij heeft de heer X. kandidaat gesteld voor de functie van secretaris
- notre parti a proposé la candidature de Monsieur X. pour les fonctions de secrétaire
- onze partij heeft de heer X. kandidaat gesteld voor de functie van secretaris
Synonymes
Dérivés
- degradatiekandidaat
- eindexamenkandidaat
- examenkandidaat
- fusiekandidaat
- huwelijkskandidaat
- kamerkandidaat
- kandidaat-assistent
- kandidaat-bestuurslid
- kandidaat-international
- kandidaat-kamerlid
- kandidaat-kanselier
- kandidaat-land
- kandidaat-leraren
- kandidaat-lidstaat
- kandidaat-notaris
- kandidaat-opvolgers
- kandidaat-plaatsvervanger
- kandidaatarts
- kandidaatlidstaten
- kandidaatschap
- kandidaatsexamen
- kandidaatsfase
- kandidaatsstelling
- kandidaatstelling
- kandidaatstellingsprocedure
- kandidatenblok
- kandidatenlijst
- kandidatentoernooi
- kandidatenziekte
- kanselierskandidaat
- medaillekandidaat
- medekandidaat
- nobelprijskandidaat
- overnamekandidaat
- partijkandidaat
- postkandidaat
- postkandidaats
- prekandidaats
- presidentskandidaat
- raadskandidaat
- schaduwkandidaat
- tegenkandidaat
- titelkandidaat
- troonkandidaat
- verkiezingskandidaat
- verruimingskandidaat
- vice-presidentskandidaat
- vicepresidentskandidaat
- vlagkandidaat
- voorkandidaat
- wereldkampioenskandidaat
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « kandidaat [kɑn.di.da:t] »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.