adres
: adrès
Néerlandais
Étymologie
- Du français adresse.
Nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | adres | adressen |
Diminutif | adresje | adresjes |
adres \a.ˈdrɛs\ (Pays-Bas), \a.ˈdʀɛs\ (Belgique) neutre
- Adresse, suscription
- adres en telefoonnummer van iemand
- les coordonnées de quelqu’un.
- (Figuré) aan het verkeerde adres zijn
- frapper à la mauvaise porte
- (Figuré) die opmerking was aan het adres van jouw zus
- cette remarque s’adressait à ta sœur
- per adres
- chez, aux bons soins de, (Anglicisme) c/o (care of)
- (Commerce) adres van bestemming
- adresse de livraison
- adres en telefoonnummer van iemand
Dérivés
- adhesieadres
- adresaanduiding
- adresband
- adresbehandeling
- adresbestand
- adresbeweging
- adresboek
- adresbureau
- adresbus
- adrescode
- adrescommissie
- adresdecodeereenheid
- adresdecodering
- adresdichtheid
- adresetiket
- adresfirma
- adresgegeven
- adresgroep
- adreskaart
- adreskantoor
- adreslabel
- adreslijst
- adresopgave
- adresplaat
- adresproever
- adresruimte
- adressaat
- adressant
- adressante
- adresschrijver
- adresseerbaar
- adresseermachine
- adressenbank
- adressenbestand
- adressenboek
- adressenbus
- adressenfirma
- adressenlijst
- adressenschrijver
- adresserende
- adressering
- adressticker
- adresstrook
- adreswijziging
- adreswikkel
- adreszij
- adreszijde
- afleveradres
- besteladres
- bestemmingsadres
- beurtvaartadres
- bezoekadres
- briefadres
- contactadres
- correspondentieadres
- disponeeradres
- duikadres
- e-mailadres
- factuuradres
- huisadres
- huldeadres
- informatieadres
- internetadres
- IP-adres
- kantooradres
- logeeradres
- mailadres
- meldingsadres
- monsteradres
- nazendadres
- noodadres
- onderduikadres
- opvangadres
- overnachtingsadres
- plakadres
- postadres
- privéadres
- redactieadres
- retouradres
- schuiladres
- sleuteladres
- straatadres
- studieadres
- tegenadres
- telefoonadres
- telegramadres
- vakantieadres
- verkoopadres
- vervoeradres
- verwijsadres
- verzendadres
- waladres
- webadres
- werkadres
- woonadres
- zakenadres
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « adres [a.ˈdɾɛs] »
Polonais
Étymologie
- Du français adresse.
Nom commun
adres \ˈa.drɛs\ masculin
Cas | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nominatif | adres | adresy |
Génitif | adresu | adresów |
Datif | adresowi | adresom |
Accusatif | adres | adresy |
Instrumental | adresem | adresami |
Locatif | adresie | adresach |
Vocatif | adresie | adresy |
Dérivés
- adresować (adresser)
- adresowy (adj) (d'adresses)
Prononciation
- Pologne : écouter « adres [ˈa.drɛs] »
Voir aussi
- adres sur l’encyclopédie Wikipédia (en polonais)
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.