dag
Conventions internationales
Symbole
dag invariable
- (Métrologie) (Physique) Symbole du décagramme, unité de mesure de masse du Système international (SI), valant 101 grammes.
Vocabulaire apparenté par le sens
Afrikaans
Étymologie
- Du néerlandais dag (même sens).
Prononciation
- Afrique du Sud (Johannesbourg) : écouter « dag »
Danois
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Flamand occidental
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | dag | dagn |
Diminutif | dagsje | dagsjes |
dag \Prononciation ?\
- Jour.
Références
- Hergé, D'aveteurn van Kuiftsje, Et Doenker Ejland, Casterman, 2015 ISBN 9789030327479, p. 1
Néerlandais
Nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | dag | dagen |
Diminutif | dagje | dagjes |
dag \Prononciation ?\ masculin
- jour, journée
- acht dagen
- huitaine
- binnen acht dagen
- dans la huitaine, sous huitaine
- te dienende dage
- au jour indiqué, au jour utile
- de dag des Heren
- le Jour du Seigneur
- de dag van de mensenrechten
- la Journée des Droits de l’Homme.
- dag en nacht
- jour et nuit
- het nieuws van de dag
- les nouvelles du jour
- gewerkte dag
- jour ouvré
- dat meubeltje heeft zijn beste dagen gehad
- ce petit meuble ne vaut plus grand-chose (littéralement « les meilleurs jours de ce petit meuble sont passés »)
- de jongste dag
- le jour du jugement dernier
- bij klaarlichte dag
- en plein jour
- open dag
- journée portes ouvertes
- voor zijn oude dag
- pour ses vieux jours
- hij wordt een dagje ouder
- il se fait vieux
- een vrije dag
- un jour de congé ; un jour chômé
- welke dag hebben wij nu, dinsdag of woensdag?
- quel jour sommes-nous, mardi ou mercredi ?
- dezer dagen [verleden]
- l’autre jour
- dezer dagen [toekomst]
- un de ces jours, ces jours-ci
- van de vorige dag
- de la veille
- volle dag [etmaal]
- jour plein, jour franc
- de dag van de arbeid
- la fête du travail
- men moet de dag niet voor de avond prijzen
- il y a loin de la coupe aux lèvres (littéralement « on ne doit pas louer (vanter) le jour avant le soir »)
- kleren voor elke dag
- tenue pour le tous-les-jours
- dat is kort dag
- c’est (trop) juste (littéralement « c’est jour court »)
- deze levertermijn is erg kort dag
- ce délai de livraison est fort juste
- acht dagen
- bonjour, salut
- au revoir, ciao, tchao
Dérivés
- abdicatiedag
- achtdaags
- alledaags
- alledag
- Amurdag
- anderdaags
- arbeidsdag
- atv-dag
- baaldag
- balansdag
- bededag
- betaaldag
- Bevrijdingsdag
- biddag
- bijltjesdag
- bloesjesdag
- boetedag
- bondsdag
- Bondsdag
- bosdag
- brugdag
- bruidsdag
- bruiloftsdag
- buisjesdag
- carrièredag
- compensatiedag
- daags
- daagsanker
- daagstouw
- dag na dag
- dagafschrift
- dagattractie
- dagbalans
- dagbedrag
- dagbehandeling
- dagbesteding
- dagblad
- dagblind
- dagbloem
- dagboek
- dagboekanier
- dagboog
- dagboot
- dagbouw
- dagcentrum
- dagchirurgie
- dagcirkel
- dagcrème
- dagcursus
- dagdag
- dagdagelijks
- dagdeel
- dagdetentie
- dagdief
- dagdienst
- dagdier
- dagdieven
- dagdromen
- dagdroom
- dage
- dagelijks
- dagenlang
- dageraad
- dagexcursie
- daggeld
- daghandel
- daghandelaar
- daghandelen
- dagheilige
- daghit
- daghulp
- daghuur
- dagindeling
- dagkaart
- dagkalender
- dagkant
- dagkapel
- dagkliniek
- dagkoekoeksbloem
- daglelie
- daglengte
- daglicht
- dagloon
- dagmaat
- dagmars
- Dagmars
- dagmat
- dagmenu
- dagmerk
- dagmis
- dagonderwijs
- dagopening
- dagopleiding
- dagopname
- dagopvang
- dagorde
- dagorder
- dagpauwoog
- dagploeg
- dagprijs
- dagproductie (production journalière)
- dagprogramma
- dagrantsoen
- dagrecord
- dagrecreant
- dagrecreatie
- dagregister
- dagreis
- dagrente
- dagretour
- dagrijlicht
- dagschaar
- dagschema
- dagschool
- dagschoot
- dagschotel
- dagslaper
- dagslot
- dagsluiting
- dagstalling
- dagtaak
- dagtarief
- dagtekenen
- dagteller
- dagticket
- dagtocht
- dagtoerisme
- dagtrip
- daguil
- dagvaart
- dagverblijf
- dagverbruik
- dagvergoeding
- dagverpleging
- dagvers
- dagvlinder
- dagvlucht
- dagvoorzitter
- dagvullend
- dagwaarde
- dagwacht
- dagwand
- dagwerk
- dagwinde
- dagwinkel
- dagzege
- dagziekenhuis
- dagzij
- dagzijde
- dagzoom
- dagzuster
- dankdag
- derdendaags
- dertiendag
- dierendag
- dinsdag
- doemdag
- doemsdag
- donderdag
- draaidag
- driedaags
- eendaags
- eensdaags
- eendagsbloem
- eendagskuiken
- eendagstoerisme
- eendagstoerist
- eendagsvlieg
- eendagsvlinder
- eendagswedstrijd
- eerdaags
- eerstdaags
- feestdag
- geboortedag
- gedag
- gedenkdag
- gedichtendag
- gehaktdag
- gekkendag
- geldjesdag
- geluksdag
- gerechtsdag
- gerichtsdag
- goedendag
- hamsterdag
- handelsdag
- hartjesdag
- hedendaags
- heidag
- heidedag
- heiligedag
- Hemelvaartsdag
- herdenkingsdag
- Herdenkingsdag
- herfstdag
- hittedag
- hoogdag
- hoogtijdag
- huwelijksdag
- ijsdag
- infodag
- inhaaldag
- introductiedag
- jaardag
- kaderdag
- kalenderdag
- kandeeldag
- kerkdag
- kermisdag
- kerstdag
- kijkdag
- kinderdag
- kliekjesdag
- Koninginnedag
- Koningsdag
- koopdag
- kraamvrouwendag
- kroningsdag
- landdag
- lentedag
- levensdag
- ligdag
- losdag
- maandag
- mandag
- margedag
- marktdag
- meeloopdag
- meerdaags
- meidag
- mensdag
- merkeldag
- mesdag
- metterdag
- middag
- Moederdag
- molendag
- naamdag
- negendaags
- nieuwjaarsdag
- octaafdag
- oefendag
- onderdaags
- ongeluksdag
- onheilsdag
- oogstdag
- oordeelsdag
- opendeurdag
- oudedagsreserve
- oudedagsvoorziening
- oudedagvoorziening
- oudejaarsdag
- ouderdag
- oudjaarsdag
- overdag
- overligdag
- paasdag
- pannenkoekendag
- partijdag
- pendag
- pinksterdag
- pooldag
- Prinsjesdag
- prokkeldag
- protestdag
- rechtsdag
- regeldag
- regendag
- reisdag
- rentedag
- rijksdag
- rokjesdag
- rotdag
- rustdag
- scheppingsdag
- schooldag
- schrikkeldag
- slotdag
- snipperdag
- sportdag
- stagedag
- stakingsdag
- sterfdag
- sterredag
- sterrendag
- studiedag
- terugkomdag
- themadag
- tiendaags
- toogdag
- toondag
- trouwdag
- tuindag
- tweedaags
- Vaderdag
- vakantiedag
- Valentijnsdag
- van dag tot dag
- vandaag
- vastdag
- vastenavonddag
- vastendag
- veertiendaags
- veildag
- verantwoordingsdag
- verdagen
- verjaardag
- verlofdag
- verpleegdag
- verschijndag
- vervaldag
- verzenderkensdag
- verzenderkesdag
- Verzenderkesdag
- verzoendag
- verzuimdag
- vierdaags
- vierdag
- vigiliedag
- vijfdagenweek
- visdag
- vlaggetjesdag
- vleesdag
- vliegtuigspotterdag
- vorstdag
- vrijdag
- vrije dag
- vrouwendag
- waardag
- wachtdag
- wandeldag
- wasdag
- weekdag
- weekenddag
- weerdag
- werkdag
- werkendag
- winterdag
- wisseldag
- woensdag
- zaterdag
- zeedag
- zesdaags
- zevendaags
- ziekendag
- zitdag
- zittingsdag
- zomerdag
- zondag
- zonnedag
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « dag [dɑx] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « dag »
Norvégien (bokmål)
Étymologie
- Du vieux norrois dagr.
Nom commun
Masculin | Indéfini | Défini |
---|---|---|
Singulier | dag | dagen |
Pluriel | dager | dagene |
dag \Prononciation ?\ masculin
Antonymes
Norvégien (nynorsk)
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Suédois
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Dérivés
Prononciation
- Suède : écouter « dag [Prononciation ?] »
Turkmène
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.