aangeven
Néerlandais
Verbe
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | geef aan | gaf aan |
jij | geeft aan | |
hij, zij, het | geeft aan | |
wij | geven aan | gaven aan |
jullie | geven aan | |
zij | geven aan | |
u | geeft aan | gaf aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | geven aand | aangegeven |
aangeven transitif (bitransitif)
- Passer, remettre à, donner.
- Kun je me het zout aangeven, alsjeblieft .
- Tu peux me passer le sel, s’il te plaît.
- Kun je me het zout aangeven, alsjeblieft .
- Déclarer.
- Zijn inkomen aangeven .
- Déclarer ses revenus.
- Zijn bagage aangeven.
- Faire enregistrer ses bagages.
- Een geboorte aangeven bij het gemeentehuis.
- Déclarer une naissance à la mairie.
- Goederen aangeven bij de douane.
- Déclarer des marchandises à la douane.
- Een misdaad aangeven.
- Dénoncer, rapporter un crime.
- Zijn inkomen aangeven .
- Indiquer, signaler, nommer.
- De hoofdlijnen van een plan aangeven.
- Tracer les grandes lignes d’un plan.
- Zich aangeven <bij de politie>.
- Se livrer, se dénoncer.
- De hoofdlijnen van een plan aangeven.
Synonymes
passer
- aanreiken
- doorgeven
- geven
- overdragen
- overreiken
- toereiken
- overhandigen
déclarer
- beduiden
- indiceren
- inschrijven
- intekenen
- schetsen
indiquer
- aanbrengen
- , verklikken
- verlinken
- verraden
Prononciation
→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- Pays-Bas : écouter « aangeven [Prononciation ?] »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.