aansluiten
Néerlandais
Verbe
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | sluit aan | sloot aan |
jij | sluit aan | |
hij, zij, het | sluit aan | |
wij | sluiten aan | sloten aan |
jullie | sluiten aan | |
zij | sluiten aan | |
u | sluit aan | sloot aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | sluiten aand | aangesloten |
aansluiten \Prononciation ?\ intransitif
Synonymes
- binden
- vastbinden
- vastmaken
- verbinden
- zich aaneensluiten
- zich verenigen
Dérivés
- aansluitbaar
- aansluitbout
- aansluitcontact
- aansluitdoos
- aansluitdraad
- aansluitgegevens
- aansluitgroep
- aansluiting
- aansluitinrichting
- aansluitkabel
- aansluitkast
- aansluitklem
- aansluitkost
- aansluitleiding
- aansluitmof
- aansluitmogelijkheid
- aansluitnet
- aansluitnummer
- aansluitpool
- aansluitpoort
- aansluitpot
- aansluitpunt
- aansluitschema
- aansluitschroef
- aansluitsnoer
- aansluitspoor
- aansluitsteen
- aansluitstomp
- aansluitstuk
- aansluitvergunning
- aansluitverordening
- aansluitwaarde
- aansluitweg
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 99,3 % des Néerlandais.
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « aansluiten [Prononciation ?] »
Références
- Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.