grens
Afrikaans
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Néerlandais
Étymologie
- De l’allemand Grenze.
Nom commun
grens \Prononciation ?\ féminin/masculin
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | grens | grenzen |
Diminutif | - | - |
- Frontière, limite.
- Over de grens gaan.
- Passer la frontière.
- Een natuurlijke grens.
- Une frontière naturelle.
- Hij is beroemd tot ver buiten de grenzen.
- Il est connu bien au-delà des frontières.
- Grenzen zijn er om geopend te worden.
- Les frontières sont faites pour s’ouvrir.
- (Figuré) Op de grens van leven en dood.
- Au seuil de la mort.
- (Figuré) De productie heeft de grens van twee miljoen auto’s overschreden.
- La production a franchi le cap des deux millions de voitures.
- (Figuré) De kritische grens.
- Le seuil critique.
- (Figuré) Een grens trekken tussen twee begrippen.
- Marquer la limite entre deux concepts.
- (Figuré) Binnen de grenzen van het mogelijke.
- Dans les limites du possible.
- (Figuré) De werkloosheid heeft de grens van 10 procent overschreden.
- Le chômage a franchi la barre des 10 pour cent.
- (Figuré) Alles heeft zijn grenzen.
- Tout a des limites.
- (Figuré) Grenzen verleggen.
- Reculer les bornes, repousser les limites.
- (Figuré) Een grens overschrijden.
- Dépasser les bornes.
- (Figuré) De grens van de humor overschrijden.
- Dépasser les limites de l’humour.
- (Figuré) Er zijn grenzen.
- Il y a des limites.
- (Figuré) Er zijn grenzen aan de lichtgevoeligheid van kinderen.
- Il y a des bornes à la crédulité des enfants.
- (Figuré) Zijn grenzen kennen.
- Connaître ses frontières, ses limites.
- Over de grens gaan.
Synonymes
- begrenzing
- afbakening
- beperking
- limiet
- perk
Dérivés
- aanslaggrens
- armoedegrens
- benedengrens
- binnengrens
- boomgrens
- bovengrens
- buitengrens
- datumgrens
- dooigrens
- elasticiteitsgrens
- explosiegrens
- fatsoensgrens
- gehoorgrens
- gemeentegrens
- grensarbeider
- grensbedrijf
- grensbepaling
- grensbewaker
- grensbewaking
- grensbewoner
- grensboom
- grensconflict
- grenscontrole
- grenscorrectie
- grensdocument
- grensdorp
- grensexpeditie
- grensganger
- grensgebied
- grensgemeente
- grensgeval
- grenshandel
- grenshoek
- grenshospitium
- grensincident
- grenskantoor
- grenslaag
- grensland
- grenslijn
- grenslinie
- grensmuur
- grensoorlog
- grensovergang
- grensoverschrijdend
- grenspaal
- grensplaats
- grenspolitie
- grenspost
- grenspunt
- grensrechter
- grensregeling
- grensrivier
- grensscheiding
- grensstad
- grensstation
- grenssteen
- grensstreek
- grenstraktaat
- grensverandering
- grensverleggend
- grensvesting
- grensvlak
- grensvlakte
- grensvolk
- grenswaarde
- grenswacht
- grenswachter
- grensweer
- grenswetenschap
- grenswisselkantoor
- grenzeloos
- haargrens
- inkomensgrens
- irritatiegrens
- knikgrens
- komgrens
- landgrens
- landsgrens
- leeftijdsgrens
- loongrens
- milieugrens
- nulgrens
- Oder-Neissegrens
- ondergrens
- pijngrens
- plaatgrens
- premiegrens
- prijsgrens
- proportionaliteitsgrens
- provinciegrens
- rekgrens
- rentabiliteitsgrens
- rijksgrens
- sneeuwgrens
- stadsgrens
- systeemgrens
- taalgrens
- tijdgrens
- tolerantiegrens
- twaalfmijlsgrens
- vloeigrens
- vorstgrens
- welstandsgrens
- woordgrens
- zeegrens
- ziekenfondsgrens
- zuidgrens
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « grens »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « grens »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.