aanstaan
Néerlandais
Verbe 1
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | sta aan | stond aan |
jij | staat aan | |
hij, zij, het | staat aan | |
wij | staan aan | stonden aan |
jullie | staan aan | |
zij | staan aan | |
u | staat aan | stond aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | staan aand | aangestaan |
aanstaan \Prononciation ?\ transitif
- Plaire.
- U staat mij aan.
- Vous me plaisez.
- U staat mij aan.
Antonymes
Verbe 2
Présent | Prétérit |
---|---|
het staat aan | het stond aan |
Auxiliaire | Participe passé |
het heeft | aangestaan |
aanstaan \Prononciation ?\ intransitif (verbe impersonnel)
- Être allumé, marcher
- De televisie staat aan.
- La télévision est allumée.
- De wasmachine heeft de hele nacht aangestaan.
- La machine à laver est restée en marche toute la nuit.
- De televisie staat aan.
- Être entrouvert, s’entrebâiller.
- Laat het raam maar aanstaan.
- Laisse la fenêtre entrouverte.
- Laat het raam maar aanstaan.
Synonymes
être allumé
- op een kier staan
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.