zaak
Limbourgeois
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Néerlandais
Étymologie
Nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | zaak | zaken |
Diminutif | zaakje | zaakjes |
zaak \zaːk\ féminin
- Chose, objet.
- de zaken die wij u verwijten
- les faits que nous vous reprochons
- bemoie je met je eigen zaken
- mêle-toi de tes oignons
- de geleverde zaken
- les marchandises livrées
- de zaken die wij u verwijten
- transaction, affaire, marché
- het zaken doen met China
- le commerce avec la Chine
- gang van zaken
- marche des affaires
- tot zaken komen met iemand
- faire affaire avec quelqu’un
- gemene zaak maken met iemand
- faire cause commune avec quelqu’un
- het ministerie van Binnenlandse Zaken
- le ministère de l’Intérieur
- het zaken doen met China
- affaire, entreprise
- van de zaak
- de service, de fonction
- hij is eigenaar van een meubelzaak
- il est propriétaire d’une affaire de meubles
- rondje van de zaak
- la tournée du patron
- van de zaak
- (Droit) cause, bien, objet
- rechtszaak
- cause, affaire
- in burgerlijke zaken
- en matière civile
- ter zake
- en la matière, en l’espèce
- ter zake dienend
- pertinent, utile
- ter zake van
- en vertu de
- de zaak overnemen
- prendre fait et cause
- zaak ten principale
- le principal, le fond
- pro Deo zaak
- cause plaidée d’office
- de zaak winnen
- obtenir gain de cause
- rechtszaak
Synonymes
transaction
affaire
cause
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « zaak [zaːk] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « zaak »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.